wadden zeeklei veen keileem themakaart overig contact
vulling Ontginning van het Hoogveen Wâlden Beekdalen Gaasterland Natuurgebieden Flora Fauna


Fryslân


Toelichting op de animatie:


1 - 240.000 v.Chr. Begin van het Saalien, de voorlaatste ijstijd. Tijdens deze ijstijd is de basis gelegd waarop het huidige landschap zich kon ontwikkelen. In de aanloop naar het Saalien wordt het klimaat kouder, de zeespiegel daalt tientallen meters waardoor de Noordzee zich terug trekt. Groot-Brittannië wordt over land bereikbaar.


Schema van ijstijden in Fryslân

2 - Vanuit Scandinavië nadert het gletsjerijs Nederland. Er heerst een toendraklimaat met permafrost.

Begin van het Saalien

3 - Het front van gletsjerijs bereikt het grondgebied van wat we nu kennen als Fryslân. We hebben nu het klimaat van een droge poolwoestijn.

Het gletsjerijs nadert het grondgebied van Fryslân

4 - De kop van de ijskap drukt stuwwallen voor zich uit. Onder hoge druk van de dikke ijskap wordt keileem afgezet, een dichte laag fijn gemalen gruis met stenen.

Keileem, Gaasterland - Oudemirdumer Klif
Keileem (Gaasterland, Oudemirdumer Klif)

Stuwwallen in Gaasterland worden gevormd

5 - Door de gesteldheid van de ondergrond verloopt de groei van de ijskap niet regelmatig. Het front is grillig gevormd met verschillende tongen die met verschillende snelheden over het landschap stromen. Vanaf de stuwallen vormen zich wild vlechtende smeltwaterrivieren en puinwaaiers. Onder het ijs kunnen gletsjerdalen ontstaan. De meren Heegermeer, Fluessen en Morra liggen in zo'n gletsjerdal. De heuvels van Gaasterland maken deel uit van de stuwwal die voor het ijs uitgeschoven werd.

Onder het gletsjerijs wordt keileem afgezet

6 - De stroming van het ijs over de Oostzee stagneert tijdelijk waardoor de rand van de ijskap boven het noorden van Nederland tijdelijk komt stil te liggen. Hierop wijst de keten van stuwallen, die loopt van Texel, Wieringen, Gaasterland en via Overijssel richting Duitse grens.

De beweging van de ijskap is niet regelmatig, soms ligt hij een tijd stil

7 - Als door de toenemende druk de interne stroming van het ijs weer op gang komt worden de eerder gevormde stuwwallen overlopen. Het is niet zeker of de Scandinavische en de Britse ijskap elkaar ter hoogte van de huidige Noordzee hebben geraakt, zoals op het kleine kaartje is weergegeven.

Maximale ijsbedekking van Fryslân

8 - Uiteindelijk komt de rand van de ijskap tot stilstand boven de Veluwe. Fryslân ligt onder een laag ijs van honderden meters.

De ijskap begint af te smelten, wilde waterstromen slijpen beekdalen uit

9 - De ijskap trekt zich terug. Dit moet niet letterlijk worden genomen, een ijskap maakt geen achterwaartse beweging. Er komt geen druk meer uit het brongebied, waardoor de gletsjertong stilligt en afsmelt. Het ijs raakt verzadigd met water dat bij het afstromen veel erosie veroorzaakt.

Er blijft een landschap stuwwallen en beekdalen achter

10 - De ijskap heeft zich teruggetrokken. Op enkele plaatsen liggen nog brokken dood ijs. De opvallende noordoost-zuidwest richting van de Friese beekdalen is tijdens het Saalien door de ijskap ontstaan. Bij het afsmelten van de ijskap slijpen de rivieren de nieuw gevormde dalen dieper uit. Daarbij gaan ze op sommige plaatsen door de keileemlaag heen.

Begin van het Eemien, een warme periode tussen Saalien en Weichselien

11 - Rond 130.000 jaar geleden is het Saalien ten einde en begint een interglaciaal, het Eemien. De datering van deze perioden is onzeker, met de koolstofdatering kan men niet verder terug kijken dan ongeveer 50.000 jaar.

Tijdens het Eemien komt de zee tot in Fryslân

12 - Het Eemien was iets warmer dan de warme periode waarin we nu leven. De zeespiegel is mogelijk 4 tot 6 meter hoger geweest. In het grove zand dat door de zee tijdens het Eemien is afgezet bevinden zich kenmerkende schelpen.

Het wordt weer kouder, begin van het Weichselien

13 - Het warme Eemien loopt na 10.000 jaar op zijn einde. Rond 120.000 jaar geleden begint de volgende ijstijd, het Weichselien. Het Weichselien begint met een afwisseling van koude en relatief warmere perioden. De zee trekt zich terug, de Noordzee wordt een droge laagvlakte.

Tijdens het Weichselien geen ijsbedekking maar een toendraklimaat

14 - Tijdens het Weichselien bereikt de ijskap Nederland niet. In Nederland hebben we een poolwoestijn met een koud droog klimaat afgewisseld met een toendra als het ietsje warmer is. Krachtige winden jagen wolken stuivend zand over het kale landschap. Rond de Scandinavische ijskap wordt de koudste periode het Pleniglaciaal genoemd.

Tijdens storm wordt veel zand verplaatst

15 - Tijdens het Weichselien wordt dekzand afgezet.

Dekzand, Aekingerzand
Dekzand (Aekingerzand)

Sikkelduinen hebben een opening in de richting van de overheersende wind

16 - De overheersende windrichting kan worden afgelezen uit fossiele sikkelvormige ruggen in het landschap. Rond Barneveld heeft men deze in kaart gebracht, daaruit blijkt een overheersende west noordwestelijke windrichting. Een analyse van het zand wijst op een lokale herkomst, het lijkt dus niet vanaf grote afstand te zijn aangevoerd.

Diepe beekdalen worden grotendeels door stuifzand opgevuld

17 - Uiteindelijk wordt het hele landschap bedekt onder een laag dekzand. De beekdalen worden grotendeels opgevuld. Tegen het einde van het Weichselien zakt de temperatuur tot de laagste waarden. Daarop volgt een kortere periode waarin het geleidelijk warmer wordt en hebben we in Nederland een toendraklimaat.

Het landschap wordt onder een laag dekzand bedekt

18- Met het warmer wordende klimaat neemt de neerslag weer toe. Soms blokkeert het dekzand de oude loop van de beek waardoor deze een nieuwe route moet zoeken. Er is deze periode nog sprake van permafrost in de bodem. In de met water verzadigde dooilaag boven de permafrost liggen meertjes in uitgestoven laagtes. Er liggen Pingo's in het landschap, klompen bevroren grondwater die een tijdelijke heuvel omhoog drukken.

De beken moeten soms een nieuwe bedding vinden rond dekzandheuvels

19 - Op het Drents plateau is voornamelijk sprake van gesloten systeem Pingo's. Dit zijn Pingo's die ontstaan op vlakke hoogliggende plateau's. Er is een situatie met permanent bevroren bodem. Alleen in de zomer is de bovenste laag gesmolten. Door het smelten en bevriezen is deze laag zeer mobiel. Onder wat diepere meren is de permafrost onderbroken, die laag heet Talik. Als het meer uitdroogt door koude en gebrek aan neerslag, drukt de oprukkende permafrost het water uit de Talik laag omhoog, het water bevriest en vormt een ijslens onder de permafrostlaag.

In het vlakke Permafrost landschap ontstaan vooral gesloten systeem Pingo's

20 - Pingo's komen voor tegen het einde van het Weichselien, zo tussen 25.000 tot 18.000 jaar BP, (BP = Before Present: 23.000 - 16.000 v.Chr.). Ze kunnen meer dan 1000 jaar blijven bestaan. De afmetingen varieren sterk maar zeggen niets over de ouderdom van een Pingo.

Ontwikkeling van Pingo tot Pingoruďne
Ontwikkeling van Pingo tot Pingoruďne

Een Pingo is een bevroren ijsklomp in de ondergrond

21 - Als een Pingo hoger en groter wordt breekt de beschermende permafrostlaag op de Pingo op een gegeven moment open. De zon krijgt vat op het ijs waardoor het gaat smelten. De aarde die de Pingo bedekt glijdt naar de zijkanten van het ijs af. Als alle ijs is gesmolten blijft er een rond meer achter, de aarde die voorheen de Pingo bedekte laat een ringvormige wal rond het meertje achter.

Als de laag aarde op de Pingo breekt, smelt de ijsklomp af

22 - Het moment van desintegreren van een Pingo kan worden bepaald door plantaardig materiaal dat onder de ringwal terecht is gekomen te analyseren. Dit is gedaan bij de Stokersdobbe ten zuiden van Ureterp. Hier kwam men op een ouderdom van 18.000 jaar BP. Aangenomen wordt dat de Pingo's tussen 19.000 BP en 14.000 BP van Pingo's in Pingoruďnes zijn veranderd.

Tijdens het smelten van de Pingo glijdt de aarde naar de randen af

23 - Tegen het einde van het Weichselien zijn er nog een enkele kortere warme en koude perioden. Het Břlling-interstadiaal is warm, daarna volgt een slechts 100 jaar durende koude periode, het Oude Dryas-stadiaal. Vervolgens is er weer een warme periode, het Allerřd-interstadiaal, in 2016 is bij Amersfoort een compleet Dennenbos uit deze periode opgegraven. Tijdens deze perioden zwierven Rendierjagers rond in het gebied dat Groot-Brittannië, Europa en de nog droge Noordzee besloeg. Ook in het dal van de Tjonger in Fryslân zijn sporen van de tijdelijke jachtkampen van deze mensen aangetroffen.

Aan het einde van het Weichselien wisselen enkele warme en koude perioden elkaar af

24 - Tijdens het het Jonge Dryas-stadiaal wordt het klimaat nog eenmaal zo koud dat er geen bomen meer kunnen groeien. De duur van deze perioden, de datering, en welke planten er in elke periode groeiden kan worden bepaald uit pollenonderzoek van boringen die o.a. gedaan worden in het veen van pingoruďnes.

Een laatste zeer koude periode was het Jonge Dryas

25 - Ongeveer 10.000 geleden komt er een einde aan het Weichselien. Met het Preboreaal begint ook een nieuw geologisch tijdperk, het Holoceen. De overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen kan men terug vinden in de ijskernen van boringen uit de Groenlandse ijskap. In het Holoceen krijgt de mens een steeds grotere invloed op het landschap. Tijdens het Preboreaal is Fryslân bededekt met bossen van Grove Den en Berk, ook Populier en Hazelaar zijn aanwezig.

Het landschap raakt weer begroeid

26 - Na de ijstijd warmt het klimaat snel op. Tijdens de volgende vegetatieperiode, het Atlanticum, is het behoorlijk warmer dan tegenwoordig. Het keileemgebied van Fryslan is tijdens deze periode bedekt met dichte wouden van Linde, Iep, Eik en Els. Hierop lijkende wouden vinden we nu nog bij Bialowieza in Polen. Tijdens het Atlanticum stijgt de zeespiegel snel en brereikt tegen het einde ongeveer de plaats waar ook nu nog de Nederlandse kust ligt. (voor de ontwikkeling van de kustlijn zie bij: Wadden).

In het Atlanticum was het landschap bedekt met uitgestrekte bossen

27 - In het Subboreaal (5600-2400 v.Chr.) doet de landbouw zijn intrede. Mensen gingen op een vaste plaats leven, in Langhuizen. Naast de jacht verbouwden ze ook gewassen in gekapte delen van het bos. De mensen zijn bekend van Hunebedden en grafheuvels, de Trechterbekercultuur (3400-2800 v.Chr.).

Paleobodem Aekingerzand, paleosol, ondergestoven podzol
Podzol in het Aekingerzand (ondergestoven podzol, paleosol)

Het landschap wordt halfopen, hierdoor krijgt regenwater kans in de bodem te zakken. Mineralen uit de toplaag lossen op waardoor het zand grijs wordt. Daaronder slaan ze weer neer en vormen een harde bruine laag die op het gele moederzand ligt. Deze gelaagdheid noemt men een Podzolbodem.

Begin van de landbouw, mensen vestigen zich permanent

28 - De zeespiegel stijgt steeds langzamer. De kust verplaatst zich niet meer verder landinwaards maar blijft door sedimentatie min of meer op de zelfde plaats liggen. De bodem wordt steeds vochtiger doordat het grondwater met de zeespiegel mee stijgt. Ook blokkeren kwelders en de duinen aan de kust het afstromende water. Dit heeft uigebreide veengroei tot gevolg. Uiteindelijk is het gebied niet meer geschikt voor bewoning en wordt verlaten.

Het landschap wordt natter door zeespiegelstijging, veengroei komt op gang

29 - Heel hoog Fryslân raakt overgroeid met veen. In de beekdalen is dit Rietveen en Zeggeveen, hoger op de flank vinden we Elzenbroekbossen en Hoogveenbos, op de hogere vlakten ligt Hoogveen. Slechts enkele hoge zandruggen blijven boven het veen uitsteken. Aan de kust liggen duinen en kwelders die door de invloed van het zoute water vrij van veenbedekking blijven.

Sterke toename van hoogveen maakt het landschap onbewoonbaar

30 - Het duurt tot de Middeleeuwen voordat de mens weer in het gebied verschijnt. Waarschijnlijk vaart men vanuit de bewoonde kwelders via de beken het veengebied in, op zoek naar nieuwe leefgebieden. Op de oever van de beek verschijnen de eerste boerderijen. Van daaruit worden dwars op de beek sloten in het veen gegraven om het droog te leggen en geschikt te maken voor de landbouw.

Vanuit de beken wordt het landschap ontgonnen

31 - Opgaand met de steeds verdergaande ontginning, worden de boerderijen landinwaards verplaatst. Op hogere zandruggen zijn sloten als perceelscheiding niet meer mogelijk en worden heggen en houtwallen aangelegd.

In stroken vordert de ontginning richting de hogere ruggen langs de beek

32 - Door het ontwateren ten behoeve van de landbouw verdwijnt het veen als gevolg van verdroging en oxidatie. In de lage delen van het landschap neemt de wateroverlast toe, schrale zandkoppen komen tevoorschijn. De pruductiviteit van het land neemt af. Dorpen moeten worden verplaatst naar een plek hoger in het beekdal. De huizen staan in een rij en worden verbonden door een weg. Oude kerkhoven die vroeger bij het dorp lagen, blijven in het verlaten landschap achter. Enkele van deze plaatsen zijn ook nu nog in het landschap terug te vinden.

Door oxidatie van het veen ontstaat bodemdaling, verplaatsen van dorpen

33 - Bij de beek is het land zo drassig dat dit alleen als hooiland gebruikt kan worden. Op sommige plaatsen is door inklinking en oxidatie het veen geheel verdwenen. Boeren maken gebruik van hooilanden en plaggen om in stallen mest te verzamelen en hiermee akkers te bemesten. Door het gebruik verschraalt de bodem en ontstaat de heide. Op de ruggen tussen de beken, liggen nog grote restanten van de oorspronkelijke hoogvenen.

Het landschap wordt droger en schraler, op de ruggen liggen nog hoogvenen

34 - Door de groeiende welvaart in het westen van Nederland begint men op grote schaal met het afsteken van het hoogveen voor de winning van turf, een goede brandstof. Met het graven van turfvaarten, het bouwen van sluizen en de stichting van Veenkoloniën wordt dit aangepakt. Vanaf de hoofdvaart worden sloten en wijken gegraven om het veen te ontwateren en de turf naar het achterland af te kunnen voeren.

Turfsteken , de grootschalige exploitatie van het hoogveen

35 - Boeren op de schrale bodem is nauwelijks meer rendabel. Rijke landeigenaren verwerven steeds meer grond en leggen landgoederen met parkachtige bossen aan. Waar het hoogveen is afgegraven wordt de bodem verrijkt met achtergebleven turfstrooisel zodat er landbouw op plaats kan vinden. De verveningen gaan steeds dieper het hoogveen in.

Ontstaan van landgoederen met parkachtige bossen

36 - Door overbegrazing en uitputting verschraalt de bodem steeds verder, er ontstaan uitgestrekte heiden en stuifzanden die dorpen en landbouwgronden bedreigen. Mensen moeten zich terugtrekken. Bossen en hout worden schaars, in 1899 wordt Staatsbosbeheer opgericht om bossen te planten en stuifzand vast te leggen, 1905 wordt Natuurmonumenten opgericht. Toenemende concurrentie van kolen en olie zorgt er voor dat de verveningen nauwelijks meer rendabel zijn.

Door overbegrazing ontstaan heide en stuifzanden

37 - Om een einde te maken aan hinderlijke overstromingen worden beken rechtgetrokken, het water kan zo sneller worden afgevoerd. De eind negentiende eeuw uitgevonden kunstmest komt beschikbaar voor de landbouw. Woeste gronden worden in snel tempo ontgonnen. In 1928 krijgt Staatsbosbeheer officieel natuurbescherming als tweede taak, 1930 wordt "it Fryske Gea" opgericht.

Beken worden rechtgetrokken om de waterafvoer te verbeteren

38 - Dankzij grootschalig toepassen van kunstmest is verschralende grond voor de boeren geen beperking meer. Overal kan intensieve landbouw bedreven worden. Versnipperde restjes van het oude landschap worden als natuur beheerd door natuurorganisaties, de rest is ontgonnen. Verdroging wordt een probleem. De biodiversiteit loopt terug, soorten verdwijnen. Zware stormen in nov. 1972 en apr. 1973, waarbij grote delen eenvormig productiebos verloren gaan en de oliecrisis leiden tot bewustwording van de grenzen van de planeet. De gebeurtenissen laten zien dat onze rationeel ingerichte wereld erg kwetsbaar is geworden. Met het rapport van de Club van Rome: "Grenzen aan de groei" komt er een omslag in het denken.

Door kunstmest is het gebrek aan meststoffen voor de landbouw niet langer meer een beperking

39 - Het besef dat de mens door het verbranden van fossiele brandstoffen zelfs in staat blijkt het klimaat te veranderen en het verdwijnen van soorten de basis smal maakt, leidt tot nieuwe keuzes. Met natuurontwikkeling worden restjes natuur en oud cultuurlandschap uitgebreid. De rechtgetrokken beek krijgt plaatselijk zijn kronkelende loop weer terug en mag weer overstromen om zo een buffer tegen wateroverlast te vormen. Natuurgebieden worden met elkaar verbonden door corridors. Nieuwe wegen worden zo aangelegd dat dieren kunnen passeren. Tegelijkertijd neemt de kloof tussen het agrarisch landschap en de natuur toe. Niet meer is verschraling een probleem maar juist het overschot aan meststoffen wordt een beperkende factor.



Toelichting sluiten

Omslag in het denken over natuur en waterbeheer










Fryslansite ©Hendrik van Kampen